Interview door Hein Blommestijn

Posted By Carine Philipse on okt 11, 2016 | 0 comments


Op 11 juni 2013 had Hein Blommestijn een gesprek met mij, dat opgenomen is op de dvd achter in dit boek. Hieronder volgt de tekst.

Interview: Hein Blommestijn in gesprek met Carine Philipse

Complete tekst van de dvd behorend bij dit boek, opgenomen d.d. 11 juni 2013 ten huize van Carine Philipse.

Carine zingt:

Al het mijne is het Jouwe,
al het mijne is het Jouwe,
want ik ben van Jou…
Al het mijne is het Jouwe,
al het mijne is het Jouwe,
want ik ben van Jou…

H.     Wij zijn hier in het huis Via Lucis – de Weg van het Licht – in Den Haag. Te midden van koninklijke paleizen, Vredespaleis, regeringsgebouwen, parlement, Centraal Plan Bureau, Clingendael, in het huis van Carine Philipse, die de schrijfster is van het boek: Jij zingt in mij Jouw naam.

C.    De ziel
kent vele bewegingen.

Maar als God,
Hij die Liefde is,
eenmaal in haar
het verlangen heeft gewekt
om Hem te ervaren
in haar diepste grond,
dan vindt ze nergens anders
rust meer
dan in Hem alleen.

Als Hij haar de genade schenkt
om de eenheid met Hem
te mogen ervaren,
dan wordt ze
daar volkomen door overweldigd,
in vervoering gebracht
en raakt buiten zichzelf
van vreugde.
Totaal op Hem gericht
en zichzelf vergetend,
wil ze zich volledig
aan Hem geven
en stroomt over
van dankbaarheid.*

H.    Carine, als jij terugkijkt op jouw leven, kun jij dan een rode draad aanwijzen?

C.    De duidelijkste rode draad is eigenlijk, dat ik altijd heel erg bezig ben geweest, vanaf klein kind al, met het religieuze. Dat ging vanzelf. Toen ik twee was, was ik bijvoorbeeld heel erg gefascineerd door engelen. Ik kan dat wel even laten zien.
Als wij, mijn moeder en ik, in een boek een engel zagen, dan tekende ze die voor mij na, op mijn verzoek natuurlijk, en dan lijstte zij die heel eenvoudig in en hing hem boven mijn bed. Dat vond ik prachtig.

H.     Misschien wel leuk om daar eens naar te kijken; laat eens zien.

C.    Kijk, ik heb hier een engel, die heeft mijn moeder heel erg lang geleden getekend. Ik vind het ontzettend leuk dat ik hem nog heb. Zij heeft hem dus gewoon heel eenvoudig ingelijst en boven mijn bed gehangen.
Hier hebben we Gabriël, van Fra Angelico uit Florence. Die is helemaal nat geworden, maar dat hindert niet. Hartstikke mooi vind ik dat.

H.     Jij was als kind echt bezig met die engelen.

C.     Ja, ik leefde helemaal in die wereld.
Hier is ook nog iets heel leuks. Dit is een meisje dat onder een boom zit, in de natuur, met vogeltjes en zo, en daar staat onder:

‘Bidt en zing, want geen ding
gaat er zonder bidden goed.
Ieder kind, dat God bemint,
zingt Hem met een blij gemoed.’

Dat hing dus ook boven mijn bed.

H.     En jij zag jezelf ook onder die boom zitten.

C.    Ja, het was voor mij zo vanzelfsprekend dat dat gewoon zo was, maar tegelijkertijd was ik ook een heel aards kind, ik was geen esoterisch wezentje of zo…
Ik vond het bijvoorbeeld prachtig dat ik de sterkste van de klas was. Wij hadden dan sportmiddag en daar vond ik geen bal aan, maar in de pauze daagde ik de jongens uit om met mij te vechten en dan won ik altijd.
En ik klom in bomen.

H.    Je zat niet alleen ónder de boom…

C.    Nee, nee.

H.     Als ik het goed begrijp, Carine, dan leefde jij in een wereld van engelen en dat was een wereld van God, die heel nabij was.

C.    Ja, dat gevoel heb ik eigenlijk mijn hele leven gehad.

H.    En wat betekende dat, in de wereld van God leven, als kind?

C.    Ja, dat is moeilijk onder woorden te brengen wat het voor mij betekende. Kijk, als kind ben je daar natuurlijk op een kinderlijke manier mee bezig. Die engelen waren voor mij wezens uit een bepaalde wereld. En daar werd ik enorm door aangetrokken.
Later, toen was ik vijf of zes, was ik enorm met heiligen bezig. Toen was ik daar ook helemaal door gefascineerd. Terwijl wij thuis remonstrants waren. Wij waren daar thuis helemaal niet mee bezig. Ook niet met bidden of zo. Maar als kind wilde ik graag dat mijn moeder ’s avonds met mij zou bidden. En ik wilde zelfs een bidstoeltje hebben. Ja, hoe ik daar aan kwam, ik weet het echt niet.
Mijn moeder was dat niet gewend, om samen met iemand te bidden. Ik merkte dat op een gegeven moment, dus toen dacht ik: nou ja, laat dan ook maar. Zij voelde zich ongemakkelijk.

H.    Dus jij hebt eigenlijk geen idee waar die heiligen en dat bidden vandaan kwamen; het was niet iets wat je van huis uit meekreeg?

C.    Wij waren remonstrants en ik ben wel naar de crèche geweest in de remonstrantse kerk, en naar het verteluur. Dat heb ik dus wel allemaal meegemaakt; iets van die sfeer kreeg ik natuurlijk wel mee. Toen ik twaalf was, speelde ik de hoofdrol in een kerstspel op school. Ik was de engel Gabriël en moest het kerstverhaal vertellen. Op het laatst moest ik de mensen zegenen, echt zó, hè. (Maakt gebaar met de armen geheven naast zich.) Dat maakte diepe indruk op me en toen wist ik: ik word dominee.

H.    Toen al?

C.    Ja, ik herinner me nog precies dat moment.

H.    Wat betekende dat voor jou, mensen te zegenen?

C.     Ik voelde dat als een opdracht en ik vermoed dat ik toen al het gevoel had: die religieuze wereld en de wereld van de mensen die moet ik met elkaar in contact brengen.

H.    Met elkaar in contact brengen…

C.    Ja, dat kerstverhaal ging natuurlijk ook over de Liefde van God en ik vond het gewoon ontzettend belangrijk om dat aan de mensen te vertellen. Natuurlijk heb ik dat later als ziekenhuispredikant en in kerkdiensten ook altijd gedaan.
Dus dat is een heel duidelijke rode draad die door mijn hele leven loopt.

H.    Ja, inderdaad; door jouw hele jeugd heen loopt.

C.    Ja, ja.

H.    Jouw vroegste jeugd is door engelen, heiligen, gebed en God getekend.
Hoe is het verder gegaan met jou?

C.    Op de middelbare school ging die gegrepenheid door God – want dat was het wel, ik had het gevoel dat God aan mij trok – gewoon door.
Wat wel belangrijk is – ik was dus altijd van plan om dominee te worden – is dat ik in de zesde klas dacht: ik weet eigenlijk helemaal niet meer wat ik geloof. Ja, dan kan ik natuurlijk geen dominee worden.
Toen ben ik Nederlands gaan studeren en na anderhalf jaar had ik het gevoel: ik mis gewoon mijn weg als ik geen theologie ga studeren… ik moet gewoon theologie gaan studeren. Hoe ik God precies moet omschrijven dat weet ik nog steeds niet. Dat is ook niet erg, want je blijft toch altijd onderweg en het is ook helemaal niet nodig dat ik God precies kan omschrijven. Dat kán ook helemaal niet.
Maar het trok zó aan me… ik heb niet eens mijn ouders opgebeld om te overleggen. Ben meteen naar de decaan gegaan van de faculteit Nederlands en de Theologische faculteit. Ik heb gezegd: ‘Ik zwaai om naar theologie.’ Toen heb ik pas mijn ouders gebeld.

H.    Hoe reageerden jouw ouders daarop, dat je van studie veranderde?

C.    Nou, mijn ouders die waren eigenlijk… nou, ontzet is een groot woord, maar ze zeiden wel: ‘Je studie ging nou net zo goed, zou je niet eerst je kandidaats halen?’ Maar ik dacht: ik moet er niet aan denken om me nog door tweeënhalf jaar Nederlands heen te ploegen voordat ik eindelijk aan theologie kan beginnen. Ik was er zo van overtuigd: dit is mijn weg en ik moet hem gaan.

H.    Vonden jouw medestudenten dat niet vreemd?

C.     Nee. Ik had mijn vrienden en die snapten dat wel. Die hadden dat misschien al eerder zien aankomen.

H.     Dan ga jij theologie studeren. Wat betekende dat voor jou?

C.    Ik studeerde in Leiden en ik vond het klimaat daar vrij rationeel. Ik weet nog dat ik op een college van professor Berkhofi** zat, ontzettend aardige man, en dat we het over dogmatiek hadden en dat ik zei: ‘Voor mij geldt “Intimior intimo meo”.’ Augustinus. God is meer nabij dan je jezelf ooit nabij kunt zijn.
En Berkhof zei: ‘Ik respecteer dat volkomen. Jij staat dus gewoon aan een andere kant dan ik.’ Hij stond veel meer in de Barthiaanse*** traditie en die moest eigenlijk niets van mystiek hebben.
In Leiden voelde ik me dus wat dat betreft niet thuis. Ik ging op een gegeven moment samenwonen met mijn eerste partner in Den Haag. Daar heb ik elf jaar mee samengewoond. Ik trok daar een kast open, toevallig, en zag een kaartenbakje staan. Een heel eenvoudig kaartenbakje en dat zat vol met briefjes over de weg van het gebed, de woestijnvaders, de Filokalia enzovoort.
Het was voor mij alsof de hemel openging, want ik was natuurlijk zelf al lang op zoek naar een weg van gebed. Ja, met Zen en stilte. Maar toen ontdekte ik dus het Jezusgebed, daar had ik in mijn studie natuurlijk nog nooit van gehoord. Ik ging dus al die boeken voor zover ze er nog waren of tweedehands aanschaffen. Ik zal er even eentje laten zien. Kijk: The Art of Prayer – dat is een verzameling van voornamelijk Russische teksten over het gebed.
Maar ook Writings from the Philokalia on Prayer of the Heart. De Filokalia werd tot mijn grote vreugde ook uitgegeven in het Engels.
Als ik met vakantie ging, dan sleepte ik altijd zo’n boek met me mee.

H.    Op die manier kwam jij in een nieuwe wereld.

C.    Ja, waar ik in mijn studie nog nóóit mee in aanraking was gekomen.

H.    Een wereld waarin het gebed, en de mystieke traditie heel belangrijk was.

C.     Ja, maar ik had helemaal niet het gevoel dat het mystiek was.
Ik begon dus te bidden, gewoon elke dag een uur. En ik had altijd de ervaring van eenheid met God. Ik voelde het altijd alsof ik een schaal was en alsof God zich leeggoot in die schaal. En die schaal werd steeds dunner. Dat beeld had ik daar eigenlijk bij en dat was heel vreugdevol.
Ik dacht: dat zal iedereen wel hebben, dat zal wel normaal zijn. Pas veel later hoorde ik van een collega… héél veel later: ‘Welnee, dat is helemaal niet normaal.’ Ik had ook niemand met wie ik daarover kon praten, dat had ik heel graag gewild.

H.    Wat betekent dat, dat die schaal veel dunner wordt?

C.    Ja… eigenlijk steeds meer gevuld worden door God.

H.    Jij kwam in een totaal nieuwe wereld te leven, die weliswaar aansloot bij de theologie maar waar je tegelijkertijd in een ander genre, zeg maar, binnenkwam.

C.    Dit was in Leiden natuurlijk volstrekt onbekend… totaal.
Je had daar wel mensen die heel progressief waren, maar dan meer in sociale zin, óf dogmatisch.
Ik had het Remonstrants Seminarie, waar ik ook nog op zat. Maar daar was dit ook helemaal niet aan de orde.
Ook wel belangrijk om te vertellen is dat ik in aanraking kwam met het eerste boek van Kübler-Rossi****. Zij voerde gesprekken met stervenden. Dat was tot dan toe eigenlijk een taboe. Tegen iemand zeggen: ‘U bent heel ernstig ziek en u gaat dood’, dat gebeurde niet. Dan zeiden ze: ‘U hebt een maagzweer’, of zo. Dat pakte me enorm en toen dacht ik: ik word ziekenhuispredikant.
Ik studeerde een combinatie van theologie en sociale wetenschappen en ben ook altijd cursussen op dát gebied blijven volgen, omdat ik vond dat een ziekenhuispastor eigenlijk met de hele mens te maken heeft en niet alleen met het geloof. Maar net zo goed met hoe iemand psychologisch in elkaar zit en de omgeving. Dus toen werd ik ziekenhuispredikant. En dat vond ik heerlijk.

H.    Jouw hele leven is ziekenhuispastoraat geweest…

C.    Ja, ik heb ook nog wel in verpleeghuizen gewerkt en in de psychiatrie. En vier jaar in een gemeente als dominee, maar echt, het pastoraat lag me aan het hart gebakken. En kerkdiensten vond ik ook heerlijk om te doen.

H.    Wat betekende het voor jou mensen nabij te zijn, mensen die ziek zijn, die gaan sterven?

C.    Heel vaak: luisteren en aanwezig zijn en heel erg kijken, waar heeft iemand nou behoefte aan op dit moment? Vaak was iemand zo ziek dat je elkaar alleen maar kon aankijken. Ik vroeg ook altijd aan die mensen: ‘Wilt u dat ik nog iets voor u doe?’ Dan snapten ze dat wel dat ik iets zou voorlezen of met ze zou bidden. En zij wilden heel graag dat ik met ze zou bidden. Dan had ik het gevoel dat we samen voor God stonden en voelde ik, ook na dat gebed, heel erg die sfeer in de kamer hangen, dat God aanwezig was.
Ik had ook helemaal niet het gevoel: die persoon is ziek en ik ben gezond. Juist omdat ik in die tijd ook al van alles en nog wat mankeerde, had ik het gevoel: we zijn allebei mensen, we zijn op weg, we leven in de tegenwoordigheid van God en op een gegeven moment zal het moment van doodgaan aanbreken, maar we weten niet wanneer het komt, ik ook niet. Dus de solidariteit was daar ook heel sterk.

H.    Voor jou was het: leven van je eigen kwetsbaarheid en daardoor aandacht te hebben voor de kwetsbaarheid van anderen.

C.    Ja, en ik vertelde ook wel, als dat zo uitkwam, dat ik ook het een en ander mankeerde, zodat zij niet het gevoel hadden: hier zit een pastor aan mijn bed die haar eigen leven prima in orde heeft. En ik ben ziek en ik ga dood. Ja, die solidariteit vond ik gewoon heel erg belangrijk. En als het nodig was, dan vocht ik ook voor de mensen hoor!

H.    Vocht je voor de mensen…

C.    Ja, als ik vond dat zij te weinig aandacht kregen van de specialist.
Ik was ook echt wel vertrouwenspersoon. Ik bedoel: mensen vertelden míj: ik wil eigenlijk niet verder behandeld worden, maar ik durf dat niet tegen de dokter te zeggen en eigenlijk ook niet tegen mijn kinderen. Dan praatten we daarover en langzamerhand kwam iemand zo ver dat die dat toch durfde te zeggen.

H.    Op die manier pastor zijn… voorgaan in de liturgie…
Wat betekende dat voor jouzelf?

C.    Dat was voor mijzelf ook enorm inspirerend. Ik bedoel, de Liefde van God die stroomde tussen ons en ik voelde dat en zij voelden dat ook.
En mijn kerkdiensten… ik schreef eigenlijk nooit iets op. Dus ik zei gewoon vanuit mijn hart wat er in me opkwam en dan ging het eigenlijk altijd over de Liefde van God voor iedereen. Hoe je ook bent, hoe je je ook voelt, hoe ziek je ook bent, hoe wanhopig je misschien bent, of hoe opstandig… je bent gewoon altijd in de Liefde van God. En Jezus is er ook voor jou, die spreekt ook jou aan. Ja, ik vond het heerlijk om te doen.

H.    Dan komt er op een gegeven moment een omslag in jouw leven, waarbij alles totaal anders wordt.

C.    Ja, opeens bleek mijn huwelijk mis. Dat was zo rond 2001, 2002. Ik was daar eigenlijk helemaal niet op verdacht; het heeft me dus heel erg overvallen. Wij zijn toen inderdaad uit elkaar gegaan; ik had daar erg veel verdriet van. Ik heb ook een paar maanden daardoor niet kunnen werken, omdat ik er zo kapot van was. Maar ik zong in die tijd altijd, op een melodie die ik zelf verzon, die in mij opkwam: ‘De Heer is mijn herder’.
En dat werd in die maanden: ‘Jij bent mijn herder’.
Ik ging dus God ook met ‘Jij’ aanspreken. Dat is heel belangrijk geweest.
Op 1 januari 2003 zat ik aan de keukentafel om mijn dienst voor te bereiden voor Epifanie, de doop in de Jordaan, en toen, werd ik overvallen door een enorm hevige ervaring van eenheid met God. Dat heeft een paar uur geduurd, het was gewoon extatisch, totaal extatisch. Ik was er zelf op een gegeven moment eigenlijk niet meer. Ja, eigenlijk alleen de eenheid was er nog. De eenheid met God.

H.    Epifanie, dat betekent dat God verscheen aan jou. Dat jij er niet meer was. Wat betekende dat?

C.    Op dat moment was God eigenlijk Alles geworden. Toen heb ik ook eigenlijk tegen God gezegd: ‘Ga nu Je gang maar. Mijn leven is van Jou. Doe er maar mee wat Je wilt.’ Zó sterk had ik dat nog niet gevoeld.
Maar juist omdat mijn leven was ingestort, ik bedoel, mijn huwelijk was ingestort. En het was ook vlak na die aanslag in Amerika, dat heeft ook diepe indruk op mij gemaakt…
Ik had zó het gevoel: er is niets waar ik me aan vast kan houden, en dat was in mijn eigen leven ook zo. Er is geen zekerheid, geen zekerheid in de buitenwereld, geen werkelijke zekerheid.

H.    Dat alles in één keer heel anders werd…

C.    Ja. Toen is dus een heel krachtig mystiek proces op gang gekomen. Ik ben iemand die altijd alles op papier kwakt, zelfs die ervaring, die je dan later kunt duiden als een mystieke doorbraakervaring, die heb ik gewoon opgeschreven. Terwijl die gebeurde. Letterlijk.
Dus alles wat er gebeurde schreef ik op. Zó. Ik moest het kwijt. Dus ik kwakte alles op papier.

H.    Nog zonder de gedachte, dat dat voor andere mensen…

C.     Nee, totaal niet. Nee, nee.
Ik had toen geestelijke begeleiding van Gideon van Dam. Daar heb ik op een gegeven moment een afspraak mee gemaakt en hem met heel veel aarzeling en schroom laten lezen wat ik opgeschreven had.
Ik weet nog dat ik zei: ‘Ik ga nog wel even thee halen…’ Ik wilde even weg zijn. Toen zei hij: ‘Dit is mystieke liefdespoëzie. Had je daar veel van gelezen… Hadewych of zo?’
Ik zei: ‘Nee, ik heb eigenlijk altijd alleen maar over het gebed gelezen.’ Het woord mystiek had ik er zelf ook nog nooit opgeplakt. Toen zei hij: ‘Heb je wel eens aan publiceren gedacht?’ Ik zei: ‘Nee.’ Nou, daar was hij heel verbaasd over, maar ik ook (dat hij dat zei).

H.    Dan ontstaan er langzaam stukken die je schreef en die jouw dagboek werden. Wat betekent dat voor jou, schrijven?

C.    Ja, in flink tempo, moet ik zeggen, ik schreef elke dag.

H.    Je hebt in feite heel veel geschreven.

C.    Ja.

H.     Wat betekende dat voor jou, dat schrijven op die manier? Kijk, bidden, pastoraat doen… dat is de ene kant. Nu werd schrijven steeds meer een centraal aspect van jouw leven.

C.    Schrijven werd voor mij ook steeds meer een dialoog met God.
Ik reflecteerde ook wel op wat er gebeurde, dat wel, maar ik schreef eigenlijk aan God. Ik schreef ook wel over wat er in het gebed gebeurde.

H.    Schrijven was voor jou een gesprek met God.

C.    Ja, een gesprek met God.

H.    Nu komt jouw boek uit. Wat betekent dat, dat je dat wilt delen met anderen?

C.    Ja, ik hoop zo, op die manier andere mensen te inspireren en een stukje mee te nemen naar die laag van God in henzélf. Ik heb bijvoorbeeld aan de cursus Geestelijke Begeleiding – waar ik op een gegeven moment samen met Gideon een groep leidde – een aantal jaren uit dat dagboek voorgelezen en ook liederen gezongen, want er kwamen ook liederen in me op. Dan gaf ik de volgende dag de opdracht: ga maar op je eigen kamer zitten en zorg dat je alles bij de hand hebt: water om te drinken, papier, potlood… zodat je voorlopig niet hoeft op te staan en realiseer je dan dat je in de Aanwezigheid van God bent. Zet dan je pen op papier en schrijf en onderbreek het niet.
Alles wat er in je opkomt, ook al zijn het emoties als woede of verdriet, of maakt niet uit, vreugde… schrijf het allemaal op.
Als je dat een halfuur gedaan hebt en je hebt het gevoel: ik kan het nu afronden, kijk dan eens op wat voor manier je op dat moment God zou willen aanspreken. Wat voor jou het meest intieme is. Hoe zou je God willen aanspreken en wat is nou je diepste verlangen naar God toe? Probeer dat in een paar woorden samen te voegen. Dat wordt dan een gebed van een paar woorden.
Bijvoorbeeld: ‘Heer zegen mij.’
Of, wat ik zelf altijd bid: ‘O Liefdevolle leid mij toch.’
Dan zei ik: ‘Dat wordt dan jouw doorlopende gebed en dat kan altijd met je meegaan… onder de afwas of als je voor het rode stoplicht staat, dan kun je ook bidden. Of als je ergens staat te wachten… dan open je jezelf voor God.’

H.    Die opdracht die jij anderen gaf, wat betekent die als je denkt aan jouw eigen schrijven? Was jij wel de auteur van jouw teksten?

C.    Nee, ik had altijd het gevoel: wat ik schrijf is niet van mij. En ook dat hele mystieke proces is niet voor mij of van mij, maar het is de bedoeling dat ik het doorgeef.

H.    Waarom doorgeven… wat?

C.    Ja, om andere mensen, wat ik al zei, iets te geven waardoor zij ook met God in hen, of hoe je het ook wilt noemen, in contact kwamen.
Die oefeningen of opdrachten maakten ook verschrikkelijk veel los. Het waren dus collega’s, hè. Maar dat schrijven aan God maakte ook gigantisch veel los, bijvoorbeeld dat ze opeens door een blokkade heen schoten waar ze al jaren mee zaten. Of dat ze eindelijk hun woede tegen God durfden op te schrijven. Dus dat was voor een aantal mensen gewoon een doorbraak.

H.    Op een gegeven moment werd jouw fysieke conditie steeds slechter, waardoor je ook jouw werk moest opgeven.

C.    Ja, ja… Door verkeerd medisch handelen is mijn gezondheid volkomen verwoest. Ik heb altijd razende hoofdpijn, ik kan eigenlijk bijna niks meer; ik kan niet meer wandelen, ik kan niet meer fietsen, ik kan niet meer per auto vervoerd worden en ja, ik moest dus mijn werk opgeven.
Ik was van plan om naar Nijmegen te verhuizen om daar samen te wonen met mijn geliefde… en daar samen een op God gericht leven te leiden. Zal ik je zijn foto even laten zien?
Ik was dus in 2007 van plan om met mijn geliefde Michiel in Nijmegen te gaan wonen om daar samen een op God gericht leven te leiden. Verder is Nijmegen voor mij ook eigenlijk spiritueel gezien, mijn thuis. Maar dat is dus niet doorgegaan, doordat mijn gezondheid zo verwoest werd. Dat is natuurlijk ontzettend treurig…

H.    Tragisch ja.

C.    Tragisch, ja. Want hij is ook niet meer in staat om te verhuizen naar Den Haag door zijn gezondheid.

H.    Hij kan niet bij jou komen en jij kunt niet naar hem toe gaan.

C.    Nee, het enige wat we kunnen is telefoneren en skypen.

H.    Jij zegt: naar Nijmegen verhuizen, jouw geestelijk thuis. Wat betekent dat? Waarom zeg je dat?

C.    Ik ben geassocieerd lid geworden van de Karmel. Jullie gemeenschap als karmelieten, als parochie en ook de School voor Spiritualiteit, de colleges… dat alles was mij zó op het lijf gebakken.
Als ik dan uit Nijmegen kwam en ik had college gelopen en had daar van alles gedaan en ik ging weer naar Den Haag terug, dan dacht ik echt: ik ga weer terug naar mijn oord van ballingschap. Zo sterk was het. Want ik vond hier eigenlijk niet wat ik zocht. Ik kon wel dingen oprichten, dat deed ik ook, maar zelf iets vinden waar ik me thuis voelde… nee. Dat was niet zo.

H.    Oprichten… wat bedoel je daarmee?

C.    Ja, ik had bijvoorbeeld een oecumenische groep waarmee ik vespers organiseerde, twee keer per week. En ik richtte leesgroepjes op om mystieke teksten te lezen. Ik heb nu ook nog twee leesgroepjes thuis.
Dus ik trok overal dingen van de grond om toch ook met dát soort spiritualiteit bezig te zijn, want dat vónd ik hier te weinig.

H.    In zekere zin ben jij de laatste jaren steeds meer een kluizenares geworden, hier in Den Haag.

C.    Nou, ik krijg genoeg mensen over de vloer hoor, dat is het punt niet. (Lacht.)

H.    Maar je kunt door je conditie nauwelijks de deur meer uit.

C.    Nee, ik kan niet meer de deur uit en pijn, erge pijn maakt je ook erg eenzaam. Bijvoorbeeld als je ’s nachts wakker ligt en je kunt van pijn niet slapen, dat is vreselijk. Maar ja, wat mij gaande houdt, dat is een heel sterk beléven van de eenheid met God. Dat is eigenlijk voortdurend aanwezig.
Ik ben natuurlijk zo nu en dan wanhopig door de pijn en denk ook: hoe moet het verder, want het wordt ook steeds erger. Dat zijn natuurlijk heel normale menselijke gevoelens en ook het verdriet over wat er allemaal gebeurd is. Ja, daar kijk ik gewoon met liefde naar…

H.    Hoe kan dat, dat jij er met liefde naar kijkt, jouw pijn, terwijl het niet om uit te houden is?

C.    Ja, het is de enige manier.

H.    Waarom de enige manier?

C.     Ja, ik zeg gewoon spontaan: omdat God Liefde is.

H.    Ja, ook nu.

C.    Ja, zeker ja.
Dat geldt natuurlijk ook voor de mensen die mij zo beschadigd hebben, hè. Ik bedoel, ik geloof dat een houding van vergeving – en natuurlijk ook vergeving van mezelf, dat ik dit heb laten gebeuren en niet op tijd heb gezien – die komt gewoon vanuit de Liefde van God. De Liefde van God brengt dat teweeg.
Natuurlijk ben ik ook een mens zoals ik al zei, en ben ik soms boos en denk ik: verdorie, dit hadden ze nooit mogen doen. Maar toch, die eenheid met God is altijd sterker.

H.    Dit doet mij denken aan Christus op het Kruis, die de mensen die hem dat aangedaan hebben, vergeeft.

C.    Ja, die zegt: ‘Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.’ En dat laatste, in deze tijd is Jezus eigenlijk ook… nou, dit is mijn lievelingsicoon! (Laat icoon zien.)
Dit is dus een icoon van Jezus, een heel… nabije icoon, vind ik. Heel menselijk. Ik heb eigenlijk het gevoel dat ik eerst in het mystieke proces deel had aan het enthousiasme en de gedrevenheid van Jezus en dat ik nu ook deel heb aan zijn lijden. Dat geeft een gevoel van intimiteit… dat is toch bijzonder.

H.    Die ogen van Christus waarmee hij kijkt, die hebben iets heel speciaals.

C.    Ja, zacht, heel zachtmoedig. Als ik ga slapen, dan leg ik hem op het kussen naast mij en geef ik hem een kus. Ik zoen hem… drie keer en als ik ’s nachts erg veel pijn heb, dan strek ik mijn hand uit en raak ik hem aan.

H.    Dus hij is steeds nabij in jouw leven…

C.    Steeds nabij, ja…

H.    … in jouw pijn en in jouw helemaal afgebroken worden is hij heel nabij.

C.    Net zoals ik geloof dat Jezus iedereen nabij is die lijdt.
Ik bid ook voor alle mensen die lijden, alle wezens die lijden eigenlijk, maar óók voor mensen die anderen lijden aandoen, omdat ik geloof dat daar eigen lijden onder ligt. Dat ze dus eigenlijk vanuit hun eigen lijden andere mensen lijden aandoen. En dat ze dat inderdaad niet beséffen. Dus ze weten niet wat ze doen.

H.    In zekere zin sta jij steeds meer met lege handen. En is er bijna niets meer over en toch…

C.    Ik heb in vroegere periodes dat ik veel pijn had – maar dat was lang niet zo erg als nu, natuurlijk, niet zo invaliderend – altijd gevoeld dat het leven teruggebracht werd tot de essentie en de essentie was voor mij God. Dat gebeurt nu natuurlijk ook heel, heel sterk. Omdat ik inderdáád niets meer in handen heb. Ik kan bijna niets meer. Ik lig een groot deel van de dag in bed, en toch… ja, God is de essentie van mijn leven.

H.    Is het niet heel belangrijk om mensen te helpen dit te ontdekken? Mensen zijn vaak geneigd om andersom te redeneren: ik heb pijn of ik ben ziek of ik ga dood en God is de oorzaak daarvan.

C.    God is de oorzaak daarvan…

H.    Bij jou is het precies omgekeerd.

C.    Nee, God is niet de oorzaak van ons lijden. Nee, zeker niet, nee.

H.    Als je nu naar mensen kijkt die dat doormaken, hoe zou je dat qua begeleiding… hoe zie je dat?

C.    Als mensen het gevoel hebben dat God de oorzaak van hun lijden is… dat God het lijden op hen afstuurt, bedoel jij, hè?
Daar heb ik natuurlijk in het ziekenhuis behoorlijk veel mee te maken gehad en daar probeerde ik toch altijd mee in gesprek te gaan. Want dit zijn vaak oude denkbeelden die zij van vroeger thuis hebben meegekregen.
Ik probeerde er dan toch voorzichtig naast te zetten van… God is Liefde. God heeft helemaal niet de bedoeling jou te beproeven door lijden op je af te sturen of zo. Het is gewoon gebeurd en het is natuurlijk afschuwelijk dat het gebeurd is… maar God is Liefde.

H.    Het is dus heel belangrijk om mensen te helpen te ontdekken dat God Liefde is en dat Hij van ieder van hen houdt.

C.    God houdt van ons precies zoals we zijn, ook als wij ons van Hem afkeren. Ik geloof dat als je je van God afkeert, dat dat eigenlijk de grootste machteloosheid is die je als mens kunt hebben.
Ik bedoel: als je tegen God vloekt, dan is dat nog minder erg, maar als je je in jezelf opsluit met je ellende en je niet meer openstelt voor God, dat is het toppunt van machteloosheid, geloof ik. Ik heb dat ook wel een paar keer gehad hoor, maar dan dacht ik: ik móet het contact open houden, anders maak ik mezelf ook doodongelukkig.

H.    Terwijl jij er zo aan toe bent, begeleid jij nog mensen…

C.    Ja. Ik heb dus nog twee leesgroepjes waarmee ik Eckhart lees en Ramakrishna. Alle godsdiensten zijn voor mij even belangrijk.
De mystieke bevlogenheid herken ik in alle godsdiensten.

H.    God hoort bij de mens, bij iedere mens.

C.    Ja. Precies.
Ik schrijf ook over de periode waarin ik nú leef een dagboek, dus: hoe is het om te leven met zoveel pijn en natuurlijk ook de wanhoop en de angst die erbij horen, de slapeloosheid en het verdriet. Want mijn leven is natuurlijk in feite, als je het als mens ziet, totaal ingestort.
Maar, hoe het is om zo te leven en dan toch telkens die eenheid met God te ervaren… Dat weten van die eenheid, dat is gewoon de kurk waarop ik drijf.

H.    Jij gunt ook andere mensen dat te mogen ontdekken.

C.    Ja, dat is ook de reden waarom ik nu ook daarover schrijf. Best wel met aarzelingen hoor, want wat ik schrijf is zo’n hoop ellende dat ik denk: zal dat mensen niet afschrikken? (Lacht.)
Maar ja, zelfs in zo’n situatie is God er. Hij is er altijd.

H.    Carine, zou je het gedicht dat eigenlijk centraal staat in jouw boek, willen voorlezen?

C: De weg van de ziel

1.    De ziel
kent vele bewegingen.

2.    Maar als God,
Hij die Liefde is,
eenmaal in haar
het verlangen heeft gewekt
om Hem te ervaren
in haar diepste grond,
dan vindt ze nergens anders
rust meer
dan in Hem alleen.

3.    Als Hij haar de genade schenkt
om de eenheid met Hem
te mogen ervaren,
dan wordt ze
daar volkomen door overweldigd,
in vervoering gebracht,
en raakt buiten zichzelf
van vreugde.
Totaal op Hem gericht
en zichzelf vergetend,
wil ze zich volledig
aan Hem geven
en stroomt over
van dankbaarheid.

4.    Daarna
blijft ze verbijsterd achter,
en kan alleen maar verlangen
opnieuw
dat hoogste geluk
te mogen beleven.

5.    Dit verlangen
kan heftig en pijnlijk zijn,
daar de ziel nu
de overweldigende vreugde kent,
van het ervaren
van de eenheid met Hem.
En dat te ervaren
beleeft
als haar ware bestemming,
als eindelijk thuiskomen.

6.    Toch is er op de bodem van de ziel
een onwankelbaar weten,
dat zij altijd
en onder alle omstandigheden
één is met Hem
en nooit
van Hem gescheiden kan worden.

En dat zij altijd al
‘thuis’ is geweest,
bij Hem.
Altijd al.
Omdat Hij
haar gekend en liefgehad heeft
tot in haar diepste wezen,
vanaf haar allereerste begin.

7.    Onwankelbaar
is dit weten
dat zij één is met Hem,
en dat zij in Hem is
en Hij in haar,
zoals alles
één is met Hem
en in Hem geborgen.

Hij,
die Alles is
en alles overstijgt,
die de grond van alles is
en alles draagt
en in wie alles
tot zijn bestemming komt.

8.    Dit onwankelbaar weten
wordt steeds meer
de kern,
van waaruit de ziel
in de werkelijkheid leeft.
Zij herkent haar Geliefde
nu overal,
want Hij
ziet haar aan
in ieder mens,
in ieder dier,
in de hele Schepping,
en zo ook
in haar eigen diepste grond.

In alles
ziet Hij haar aan.

Zo wordt haar hele leven
van binnenuit
door dit onwankelbaar weten
verlicht.

9.    In dit weten één te zijn
met Hem
vindt de ziel nu
haar hoogste vrede
en vreugde.

Deze vrede en vreugde
kunnen haar nooit meer
ontnomen worden,
of zij nu leeft
of sterft.

Daarom is zij ook
niet meer afhankelijk
van het ervaren
van de eenheid
met Hem.

Zij weet
dat zij één is
met Hem
en dat
is haar genoeg.

10.    Nu heeft Hij
de ziel bevrijd
van haarzelf.
Maar niet ter wille
van haarzelf.

Zij is volkomen leeg
van zichzelf geworden
en verlangt niets meer
voor zichzelf.

Zij is geheel vrij
voor Hem
en staat totaal
tot Zijn beschikking.

Hij beweegt haar
van binnenuit.
Hij leeft in haar
en vult haar volledig
met Zijn Zijn.

En zij
heeft geen weet meer
van zichzelf,
alleen nog maar
van Hem.

En daarin
ligt haar bestemming.

Muziek en gedicht ‘De ziel kent vele bewegingen’

Interview: Hein Blommestijn
Idee:  Wobbe van Seijen
Camera en montage: Frans Smink
Muziek: Martin Pals

Noten

* De weg van de ziel, 5 mei 2003, vers 1 t/m 3.
** Prof. dr. H. (Hendrikus) Berkhof (1914-1995), was van 1960 tot 1981 hoogleraar Dogmatiek en Bijbelse Theologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1973 verscheen de eerste druk van zijn belangrijkste boek, Christelijk Geloof. In de Tweede Wereldoorlog was Berkhof als gemeentepredikant betrokken bij het kerkelijk verzet. Daarna was hij langdurig lid van het Centrale Comité van de Wereldraad van Kerken en voorzitter van de Raad van Kerken in Nederland. Berkhof was van oorsprong een rechtzinnig theoloog, die zich kon vinden in het werk van Karl Barth, maar stond altijd open voor de dialoog met andersdenkenden en fungeerde als bruggenbouwer. Bron: Wikipedia Nederland.
*** Karl Barth (Basel, 1886-1968). Vanaf 1921 hoogleraar Dogmatiek in Duitsland, waar hij weigerde zich te conformeren aan het opkomend Nationaal-Socialisme, vervolgens hoogleraar in Basel van 1935 tot 1961. Grondlegger van de Dialectische Theologie. God openbaart zich volgens hem ‘Senkrecht von Oben’ (loodrecht/verticaal van boven) en alleen in die openbaring, waarin Jezus Christus centraal staat, is God te ontmoeten. Daarbij is de Bijbel de enige bron van Godskennis. Alle andere wegen worden afgewezen als natuurlijke theologie of religie in plaats van geloof. Belangrijkste geschriften: Commentaar op de Romeinenbrief (1921) en vooral zijn Kirchliche Dogmatik (1927), waaraan hij tot zijn dood bleef werken. Bron: Wikipedia Nederland.
**** Dr. Elisabeth Kübler-Ross (1926-2004), Zwitsers-Amerikaanse psychiater, schreef in 1969 On Death and Dying, dat grote indruk maakte. Haar boodschap dat het sterven een belangrijk onderdeel van het leven is, werd in de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw ervaren als het doorbréken van een groot taboe. Zij doceerde psychiatrie aan de universiteit van Chicago en voerde gesprekken met patiënten in hun laatste levensfase. Haar werk zorgde voor een cultuuromslag in de omgang met stervenden. Bron: NRC Handelsblad van 26 april 2004 en de achterkant van de Nederlandse editie van On Death and Dying: Lessen voor levenden, 1970.

Submit a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *